Er bevindt zich een prisma van geel op twee meter afstand en de wereld is waanzinnig boos. Vooral op zichzelf; de luiheid en grootsheid van de ego’s ketsen keihard tegen het stuur van mijn fiets. Mjiep, mjiep, mjiep doen mijn trappers maar verder ben ik onzichtbaar en beweeg door de wanstaltige houdingen. Het hoeft niet. Ik kies anders. Kan niet anders. De groene steen in mijn binnenste wordt kokend heet bij elke vernedering en leugen. Een pijnlijke schroeiplek op mijn linkerborst weerhoudt me van wraak. Een traan plengt. De wind kust mijn zucht. Mjiep, Mjiep.