Mevrouw Zon lacht haar lucht blauw en ik zoef met fiets en al door de tuin. Eeen hand gaat op naar de boot-bouwer-man, een knipoog naar het kind dat verstopt achter een schuurtje hurkt en een vrolijke HOI naar een mama met haast. Een poes likt haar haar buik in het warme licht en bij de achterdeur hangt een onzichtbare deken aan de rozenstruik. Ik sla hem om en voel de mogelijkheden. Op de trap wordt mijn mond tegemoet gekust, mijn hand gepakt en in mijn oor gefluisterd: ‘ik wil met je verdwalen’.
We draaien een rondje, ademen onze longen vol, rennen door de gang en stappen in het leven. En daar in de witte waas voelen we het heel even tot in onze uiterste synapsen: uitbundige vrijheid.