Een groene top met een uitzicht op een magische toekomst. Ik trek mijn knieën op, buig ver voorover en zie hem lopen. Hij is bijna halverwege. Mijn beer. Voorzichtig zet hij zijn klauwen tegen de grauwe bergwand. Af en toe kijkt hij omhoog en kijkt me aan. Ik zie zijn gevecht in zijn ogen. Er biggelt een piepkleine glinstering langs zijn snuit. Ik zucht, sluit mijn ogen en wacht. Langzaam druk ik met mijn hele wezen een bal van hoop in de buik van de berg. Dan focus ik op de plek waar de klauw zich vastgrijpt. ‘Je bent er bijna’ , prevel ik. Ik open mijn ogen, tuur in de verre verte en hoor dan een zachte grom in het oneindige niets.