Nog een keer verschuift mevrouw lente stil haar wandelstok en glimlacht zacht. De wereld wordt nog een keer wit, de leugens mogen nog een keer. In de puurheid van de witte vlokken staan de schilderijen te blauwbekken in de kou voordat ze verdwijnen in het strafkamp van de TEFAF. Nog een keer kom ik in aanraking met angst en verbitterdheid. En dan is daar een andere dame: mevrouw winter. Stil zit ze in een hoekje en blaast me een beverig kushandje toe. “Nog eventjes, meissie”, fluistert ze, “dan verwarmt die buurvrouw van mij weer de wereld en zul jij je weer kunnen laven aan de tintels van de mens”. Ze zucht nog een keer, sluit haar ogen en beweegt niet meer. En het getik van de wandelstok klinkt troostrijk door de muur.